Geschiedenis en Ontwikkeling

tekst Annemie Hermans


Gitaar en Mandoline, de instrumenten die heden ten dage het hoofdbestanddeel van het mandoline-orkest vormen, hebben een totaal verschillende geschiedenis. De mandoline en de gitaar zijn echter beide instrumenten die door de ontwikkeling van de romantische symfonie-orkestmuziek aan de kant zijn geduwd. Beiden waren ze echter belangrijk in de Italiaanse volksmuziek en wellicht zijn ze door al deze faktoren samen te vinden in het mandoline-orkest.  

Rond 1880 werden er in Italië de eerste mandoline kwartetten opgericht. De bezetting hiervan was: 1e en 2e mandoline, mandola en gitaar. Deze bezetting komt in de klassieke mandolinecomposities niet voor. De literatuur voor deze kwartetten bestond toentertijd dan ook voornamelijk uit bewerkingen van populaire muziek uit die tijd, zoals dat ook voor andere instrumenten gebruikelijk was. Spoedig werden ook composities voorn de kwartetbezetting geschreven. De stemmenverdeling was als volgt : de 1e en de 2e mandoline kregen de melodiestem, de mandola (een grotere mandoline die een octaaf lager gestemd wordt) de vullende middenstem en de gitaar de akkoordbegeleiding.  

Mandoline en gitaar waren niet alleen in Italië als volksinstrument bekend, ook in Duitsland kende men vele spelers van deze instrumenten. Daar ontstonden rond 1890 de eerste kwartetten en vervolgens groeiden daaruit de eerste mandolinespeel-groepen. Het initiatief daartoe ging vaak van de rondtrekkende Italiaanse mandolinisten uit, waarvan er zich enkelen als leraar in Duitsland vestigden.  

Het musiceren op gitaar en mandoline was een bezigheid voor liefhebbers geworden en zelfs het componeren ervoor was een amateuraangelegenheid. Er werden uitgeverijen opgericht voor amateurmuziek. Vaak verscheen er een uitgave waarbij de gitaarpartij vervangen was door een pianobegeleiding. Dit wijst op bezettingsproblemen of kan er op wijzen hoe belangrijk men het vond dat bij het musiceren in huiselijke kring tokkel- en toetsinstrumenten samen gebruikt werden. In 1913 bericht het Zwitserse tijdschrift  "Die Moderne Hausmusik” dat er noordwaarts, achter de Thüringer bergen, 00 mandoline- en gitaarspelerverenigingen bestaan.  

In Konrad Wölki’s boekje  "Geschichte der Mandoline” is te lezen: dat er een grote verbreding is van het in verenigingsverband spelen van tokkelinstrumenten in Noord-Duitsland, blijkt uit het feit dat er op 20 oktober 1912 een vaktijdschrift "Mandolinen-Musik” uitkwam. In 1918 werd in Leipzig de  "Deutsche Mandolinisten und Gitarrenbund” opgericht. Een grote bloeitijd maakte de mandolinewereld mee door de  "Wandervogelbewegung”, wandelclubs die de tokkelinstrumenten tot middel van hun muzikaliteit hadden gekozen. Zij zorgden ervoor dat er vele "Mandolineclubs” ontstonden. Na de eerste wereldoorlog, die een onderbreking vormde in de ontwikkeling van de mandolineorkesten, stroomden jonge mensen, voornamelijk uit de arbeidersmilieus, toe tot de inmiddels weer oplevende mandolineorkesten. Naast Italiaanse composities en andere Zuid-Europese folkloremuziek, werden ook Duitse Volksliederen gespeeld. Vele spelers konden geen noten lezen en leerden de liederen uit het hoofd.  

Een belangrijk persoon in die tijd was Theodoor Ritter (1883-1950). Hij zette zich in voor de amateurmuzikanten en schreef daarom een voor amateurs gemakkelijk begrijpbare, op volksliederen gebaseerde vijfdelige mandolinemethode en een tweedelige gitaarmethode. Hij opende daarmee de weg tot het betere musiceren door amateurs, door een betere muzikale scholing. Daarnaast schreef hij veel werken voor mandolineorkest, waarin hij probeerde de Duitse volksmuziek te behouden. Hij was dus de man die de amateurmuzikanten minder afhankelijk maakte van de Italiaanse muziek.  

Ook in Spanje en Frankrijk werden in het begin van de 20e eeuw mandoline-orkesten opgericht.

                                                                                 

    ->   Ontwikkeling in Nederland
    ->   Huidige situatie